Artikel bewaren

Je hebt een account nodig om artikelen in je profiel op te slaan

Login of Maak een account aan
Reacties0

‘Als praktijkondersteuner GGZ moet je behoorlijk wat bagage hebben’

redactie

[[img:316]]
Naam: Jan Schulpen
Leeftijd: 50 jaar
Opleiding: voortgezette opleiding sociaalpsychiatrisch verpleegkundige
Werkzaam als: teamleider POH-GGZ/SPV
Werkzaam bij: Meditta in Sittard
Sinds: 1 oktober 2008
Aantal uren per week: 32
Andere werkzaamheden: gastdocent Hogeschool Zuyd
De kleur van mijn vak: groen

De patiënten die Jan ziet hebben heel uiteenlopende problemen: van autisme en psychiatrische stoornissen tot hele lichte psychosociale problematiek. ‘Ik begeleid bijvoorbeeld mensen met een verstandelijke beperking. Zij vallen vaak tussen de wal en het schip, omdat ze niet goed duidelijk kunnen maken welke hulp ze nodig hebben. Daar moet je ze bij helpen. Bovendien zijn deze mensen heel kwetsbaar doordat iedere verandering in hun leven hen al uit evenwicht brengt. Overplaatsing naar een sociale werkplaats in een ander dorp of iemand die ineens buiten zijn eigen woonplaats auto moet rijden levert al veel stress op. Zodra hij de snelweg op moet gaat hij hyperventileren en krijgt daardoor allerlei andere angstklachten.’ Door zijn patiënten cognitieve vaardigheden bij te brengen, krijgen ze hun leven weer in handen. Jan: ‘Iemands gedachten beïnvloeden zijn gevoelens en gedrag. Negatieve gedachten zoals “ik ben niks waard” of “ik kan dat toch niet” kunnen psychische problemen veroorzaken of versterken. Als je de patiënt laat inzien dat er geen grond is voor die gedachten en ze leert dat om te zetten naar een positieve manier van denken over zichzelf, verminderen de klachten. Jan legt uit dat dit proces bij verstandelijk beperkten extra veel tijd en geduld vergt, omdat zij pas dingen begrijpen en onthouden na uitgebreide uitleg en heel veel herhaling. Hij heeft dat er graag voor over, omdat hij het belangrijk vindt deze mensen zelf dingen te laten oplossen, voorzover dat gaat. ‘Ik geef ze hiervoor ruimschoots de tijd en als het na maanden echt niet lukt, dan doen we het samen.’

Minder schaamte

Jan ziet zijn patiënten gemiddeld acht keer per jaar, zo’n duizend in totaal. Hij merkt dat doorgestuurde patiënten het vaak erg op prijs stellen als ze bij hem terechtkomen. ‘Dat komt denk ik omdat mensen het prettig vinden dat het GGZ-spreekuur in de huisartsenpraktijk zelf is. Daardoor hebben ze minder last van schaamte dan bij de tweede lijn. Ze zitten nu gewoon tussen alle andere patiënten in de wachtkamer van de huisartsenpraktijk.’ Jan merkt dat een aantal patiënten die voorheen met somatische klachten bij de huisarts kwamen, sinds enkele jaren alleen nog bij hem komen. ‘Voor sommigen ben ik echt een continue factor. Prettig voor de huisarts, want die had een patiënt met klachten die hij niet kon behandelen.’ De toegevoegde waarde van de POH-GGZ zit volgens Jan deels in het kennis van zaken hebben en deels in de tijd. ‘Doordat wij het werkveld kennen, kunnen we mensen sneller wegwijs maken. Ook hebben wij meer tijd dan de huisarts, die het met tien, soms twintig minuten moet doen. Zelf ben ik per patiënt gemiddeld drie kwartier kwijt.’

Van advies naar ondersteuning

De eerste aanzet naar een POH-GGZ begon in 1998, toen Jan werkte als tweedelijns sociaalpsychiatrisch verpleegkundige en op verzoek huisartsen consulteerde. Wat later voerde hij gesprekken met de patiënt waar de huisarts bij zat en nog een stap later deed hij dat alleen. Jan werkt voor een bedrijf dat diensten levert en ondersteuning biedt aan huisartsen. Hij werkt voor vijftien huisartsen, verdeeld over vijf verschillende praktijken. Naast zijn werk als POH-GGZ en SPV-er, is Jan teamleider POH-GGZ. Zijn team telt zeven mensen. ‘We hebben sporadisch overleg met de huisarts, wel rapporteer ik in het HIS. In ons wekelijks teamoverleg spreken we met elkaar cliënten door.’ Met name in de grotere praktijken vindt Jan het aantal uren dat hij heeft voor GGZ aan de krappe kant. ‘Per normpraktijk van 2300 patiënten is er 4 uur beschikbaar voor GGZ. Ligt zo’n praktijk in een achterstandswijk, dan is dat soms echt te weinig. Daar speelt namelijk veel meer problematiek op het gebied van geestelijke gezondheidszorg dan elders.’

Doorverwijzen naar vrijgevestigden

Jan verwijst soms patiënten door naar vrijgevestigde psychologen en psychotherapeuten. Bijvoorbeeld bij arbeidsgerelateerde problemen. Zo kreeg Jan een man van midden veertig op zijn spreekuur, met drie goedlopende eigen bedrijven. Hij wilde graag samen met zijn vrouw nog een bedrijf beginnen. Op het allerlaatste moment trok de bank de aangevraagde financiering terug en ging het niet door. De wereld van deze man stortte in, want hij had hier helemaal geen rekening mee gehouden. Deze voorheen energieke man zat al twee maanden thuis met stressklachten en kwam tot niets. ‘Ik voelde mij te weinig uitgerust om hem hierbij te helpen en verwees hem door naar een psychotherapiepraktijk die gespecialiseerd is in arbeidshulpverlening.’ Jan verwijst nauwelijks door naar de reguliere tweede lijn, ‘want die hebben in deze regio echt enorme wachttijden. Als er een wachttijd is van een jaar voor een tweedelijns psycholoog, schiet dat natuurlijk niet op.’ Hij vindt dan ook dat netwerken een belangrijke bijkomende taak is voor de POH-GGZ.

Niet stil blijven staan

Vanuit zijn drang om zich te blijven ontwikkelen maakte Jan geleidelijk de overstap van de tweede naar de eerste lijn. ‘Ik werkte in de tweede lijn met patiënten met persoonlijkheidsstoornissen. Dat is behoorlijk pittig. Het werk in de eerste lijn is wat lichter en kent meer diversiteit. Je hebt met eerstelijns patiënten een andere band dan met tweedelijns. Uiteindelijk koos ik ervoor helemaal naar de eerste lijn te gaan.’ Hij vindt het jammer dat de vergaande bureaucratie ervoor zorgt dat sommige mensen minder zelfstandig worden. ‘Wanneer ouderen een CIZ-indicatie moeten aanvragen, is dat vaak zo ingewikkeld dat ik uiteindelijk het formulier moet invullen. Men vindt het zo belangrijk dat mensen zo lang mogelijk zelfstandig blijven, maar zo zorg je juist dat mensen afhankelijk worden. Dat vind ik een vervelend spanningsveld.’ Daarnaast ziet Jan steeds meer patiënten met arbeidsgerelateerde problemen. ‘Door de economische crisis gaan bedrijven bezuinigen. Arbo-artsen kiezen nu vanwege de kosten vaak voor eerstelijns hulp, terwijl ze voorheen veel meer doorverwezen naar duurdere bureaus die gespecialiseerd zijn in arbeidshulpverlening. Ik vind dat soms vervelend, want daardoor heb ik minder tijd voor andere patiënten. Het is het politieke spel tussen de AWBZ en de WMO. Ik houd bijvoorbeeld minder tijd over voor huisbezoeken aan patiënten met beginnende dementie.’

Opleiding POH-GGZ

Jan is betrokken bij het opzetten van een opleiding POH-GGZ in Heerlen. Ook begeleidt hij stagiaires. ‘Niet elke praktijkondersteuner is geschikt om GGZ te doen. Je hebt er nieuwe bagage voor nodig. Je moet met name snel kunt inschatten wat het probleem is, en of je het zelf kunt oplossen of moet doorverwijzen. Je hebt in elk geval een medische achtergrond nodig.’ Ook merkt Jan dat hele jonge mensen, die bijvoorbeeld net van de universiteit komen, sneller afhaken omdat ze te weinig bagage hebben. ‘Je hebt bepaalde persoonlijkheidskenmerken nodig om dit werk te kunnen doen. Je moet bijvoorbeeld flexibel zijn en dat is niet iedereen. Zeker als je werkt in verschillende praktijken, merk je dat elke praktijk zijn eigen cultuur heeft en dat elke huisarts anders is. Dat zijn fenomenen waar geen opleiding voor bestaat. Je moet aan den lijve ondervinden of het bij je past of niet.’

Bladnaam:
Tijdschrift voor praktijkondersteuning 2010, nummer 5

Literatuurverwijzingen: